Op donderdag 5 december 2019 ging de brevetuitreiking van het Postgraduaat Rampenmanagement academiejaar 2018-2019 door op Campus Vesta.

Eén eindwerk Rampenmanagement werd toegelicht. Dit jaar viel deze eer te beurt aan mevr. Dafne Vanhelleputte, met haar werk ‘De nationale slachtoffercel – naar een meer geïntegreerde slachtoffergerichte noodplanning en crisisbeheer in een landschap met talrijke actoren?’.

Proficiat aan alle afgestudeerden.

De terreuraanslagen van 22 maart 2016 hebben niet enkel een materieel spoor van vernielingen nagelaten, maar ook heel wat mensen fysiek en/of psychisch getroffen. Berichtgeving in de media toont duidelijk aan dat de gevolgen van de aanslagen veel ruimer zijn dan de verwondingen van de slachtoffers en dat er nood is aan een eenvormige opvolging van slachtoffers doorheen de volledige hulpverleningsketen, vanaf het moment waarop de noodsituatie zich voordoet tot zeer lang in de nazorgperiode. Vaak vormen reële of geoefende noodsituaties de aanleiding om het bestaande beleid te evalueren en te herzien waar nodig. In het geval van de aanslagen werden die werkzaamheden geofficialiseerd in de vorm van het onderzoek van de parlementaire onderzoekscommissie, die een aantal aanbevelingen deed over noodplanning, crisisbeheer en slachtofferzorg, waaronder de oprichting van een nationale slachtoffercel, een centraal loket en een gecentraliseerd elektronisch systeem voor slachtofferregistratie.

De nationale slachtoffercel is opgenomen in het ontwerp van het toekomstige nationale noodplan terrorisme. In het Belgische noodplannings- en crisisbeheerslandschap is de nationale slachtoffercel een nieuw gegeven. Op dit ogenblik voorziet het ontwerp van noodplan dat de taken van de nationale slachtoffercel beperkt zijn tot het centraliseren van informatie over slachtoffers, verwanten en nabestaanden, en het uitoefenen van hun rechten in het strafonderzoek. De combinatie van de complexe staatsstructuur van ons land en de beperking van de rol van de nationale slachtoffercel tot slachtoffers van terroristische aanslagen door de opname in het toekomstige nationaal noodplan terrorisme, vormden de aanleiding tot dit onderzoek dat wil nagaan of er mogelijkheden zijn om de slachtoffercel op te nemen in de algemene structuren van de nationale en de lokale noodplanning.

Werken met de pers is voor veel woordvoerders en communicatieverantwoordelijken vaak een uitdaging. Het is steeds schipperen: enerzijds mag er geen gevoelige informatie vrijgegeven worden, anderzijds moet en wil een woordvoerder een journalist van dienst zijn.
Dat geldt zeker ook bij rampen. Een bijkomende moeilijkheid bij zo’n fast-burning crisis is dat de tijdsdruk veel hoger is dan in gewone (en minder complexe) situaties. Bovendien zijn er veel vragen en onzekerheden over de situatie. Dat maakt dat discipline 5 voor een grote uitdaging staat om zijn opdracht te vervullen.

Die uitdaging is nog groter vlak na een ramp, in het zogenaamde ‘golden hour’. De vraag naar informatie bij de pers is dan zo groot, op een moment dat er bij de overheid nog niet veel geweten is, dat er gesproken wordt van een ‘informatievacuüm’. Het advies aan communicatieverantwoordelijken is vaak om dan een reflexcommunicatie uit te sturen, waarin in enkele zinnen gezegd kan worden wat wél geweten is (we know), wat de overheid doet (we do), welke emotionele betekenis er al aan gegeven kan worden of wat er van de bevolking verwacht wordt (we care). Maar in de praktijk blijkt het vaak moeilijk om effectief snel te beginnen communiceren, omdat er heel wat op D5 afkomt.

In dit eindwerk proberen we de mogelijkheden van D5 af te stemmen op de wensen en verwachtingen van journalisten. Dit doen we door een literatuurstudie, interviews met zeven personen die de taak van D5 op zich namen bij een recente ramp en enquêtes bij 79 Vlaamse journalisten.

Bij het beheer van noodsituaties werken de verschillende disciplines multidisciplinair samen. Dit eindwerk richt zich meer concreet op de samenwerking tussen Discipline 2 (D2), de medische en psychosociale hulpverlening en Discipline 5 (D5), Informatie aan de bevolking. Er bevinden zich namelijk raakvlakken tussen beide disciplines, waarbij een sterke samenwerking en het belang van afspraken hierrond zich reeds in de praktijk ad hoc manifesteert, maar nog geen eenduidige visie en richtlijnen rond bestaan.

Dit eindwerk poogt op enkele onderzoeksvragen rond deze raakvlakken D2-D5 een antwoord te bieden. Eerst wordt nagegaan welke vanuit theoretisch perspectief de raakvlakken tussen de disciplines zijn. Ten tweede wordt gekeken of de ontwikkeling van een handleiding met duidelijke richtlijnen voor de aanpak van deze raakvlakken een hulpmiddel kan zijn en handvaten kan brengen voor het praktische beheer van noodsituaties. Ten derde wordt als praktische toets hiervan, nagegaan of richtlijnen voor het onthaalcentrum en het informatienummer een meerwaarde kunnen betekenen. Ten vierde trachten we na te gaan aan welke vereisten, theoretisch en praktisch, de gemeenschappelijke documenten dienen te voldoen.

Sinds de invoering van het koninklijk besluit noodplanning in 2006 is ieder lokaal bestuur verplicht om iemand aan te duiden als ambtenaar noodplanning. De functie wordt nu omschreven met de titel noodplanningscoördinator. In de praktijk is de persoon die zich bezighoudt met noodplanning vaak iemand die deze taak opneemt bovenop een ander takenpakket. Hierdoor is het vaak moeilijk om de nodige middelen (zowel tijd, werkingsmiddelen en budget) vrij te maken voor alle taken die dienen te gebeuren in het kader van noodplanning. Het oefenbeleid is één van de taken die daardoor vaak blijft liggen. Toch zijn er ook een aantal steden en gemeenten waar het oefenbeleid wel al verder is ontwikkeld.
Het is daarom zinvol om in de eerste plaats de huidige stand van zaken in kaart te brengen: waar en hoe vaak worden welke type oefeningen georganiseerd en hoe kunnen deze verschillen verklaard worden. In een volgend onderdeel wordt dan bekeken welke de pijnpunten zijn voor het tot stand komen van een oefenbeleid, en welke oplossingen hiertegenover kunnen worden geplaatst.

Het einddoel van dit onderzoek is om de drempels, valkuilen en noden te identificeren, en aanbevelingen te doen om hieraan tegemoet te komen.

Het eigenlijke onderzoek bestaat uit een algemene vragenlijst aan alle noodplanningscoördinatoren van de Vlaamse gemeenten. Hieruit is nadien een beperkte focusgroep samengesteld, om dieper in te kunnen gaan op de resultaten van de vragenlijst.

Discipline 5 wordt nog te vaak gezien als ‘het vijfde wiel aan de wagen’. De expertise van deze D5-verantwoordelijken is zelden erkend, ondanks hun groot belang binnen de algemene noodplanning. Daarom bekijkt dit onderzoek welke elementen kunnen helpen om deze discipline verder te professionaliseren.

Door middel van een enquête bij lokale D5-verantwoordelijken bekijken we hun huidige situatie. Er wordt gepeild naar hun functie-invulling, ervaring, opleiding en dergelijke meer. Van daaruit en op basis van een literatuurstudie formuleren we enkele conclusies en aanbevelingen die kunnen helpen om de discipline verder te professionaliseren en de plaats te geven binnen de noodplanning die ze verdient. Deze aanbevelingen worden geformuleerd op basis van het 10-puntenprogramma uit het onderzoek van Steven Vermeeren (2015). Hij verrichtte namelijk hetzelfde onderzoek, op basis van dezelfde onderzoeksvraag, maar dan bij noodplanningscoördinatoren en kwam tot een tiental knelpunten. Deze zijn vergelijkbaar met de knelpunten die discipline 5 ervaart en worden daarom ook zo beschreven.

Tussen de start van dit onderzoek en dit rapport werd ondertussen een nieuw Koninklijk Besluit omtrent noodplanning (2019) uitgeschreven. In dit KB kunnen we reeds enkele van de aanbevelingen terugvinden, maar hier blijven zeker nog enkele interessante pistes onbewandeld. Uit algemeen literatuuronderzoek blijkt dat de communicatieverantwoordelijke in steden en gemeenten vaak al een manusje-van-alles is. Daarnaast zijn ze vaak onderbezet om meer dan het dagelijks beheer te doen van de belangrijkste communicatiekanalen. Er is dus met andere woorden heel weinig tijd om zich eveneens te bekwamen in crisiscommunicatie en het takenpakket van discipline 5. De functie van lokale D5 valt trouwens nog geregeld samen met die van noodplanningscoördinator. Uit het onderzoek van Steven Vermeeren (2015) zien we duidelijk dat deze twee eigenlijk zeer moeilijk te combineren zijn.

Uit de resultaten van het onderzoek kunnen we zeker enkele boeiende zaken afleiden. Zo worden de lokale D5 vaak (te) laat gealarmeerd van een noodsituatie, worden ze relatief weinig opgeroepen of ingezet en hebben ze niet altijd de juiste communicatie- of werkingsmiddelen tot hun beschikking om hun takenpakket goed te kunnen uitvoeren. Er zijn reeds enkele samenwerkingsverbanden opgestart tussen gemeenten en/of disciplines en er wordt gewerkt aan een uniformer beheer van de functie en gebruikte data over gemeentegrenzen heen, maar daar is nog meer vraag naar.

Ondanks de vele initiatieven en aanmoedigingen van de overheid om de noodplanning van de ziekenhuizen te optimaliseren, blijft er in de praktijk zeker nog ruimte voor verbetering.

De meeste ziekenhuizen hebben intussen wel een goed noodplan opgesteld, maar helaas blijft het nog vaak bij een louter theoretisch model. Om het noodplan in een actuele noodsituatie vlot te kunnen ontrollen, wordt dit best op regelmatige basis geoefend. Een oefening van het volledige noodplan vergt echter veel voorbereiding en vraagt veel logistieke en financiële middelen. Maar het is waarschijnlijk niet altijd nodig om het noodplan in zijn geheel te oefenen.

In deze thesis wil ik aantonen dat het ook nuttig kan zijn om kleine oefeningen te organiseren, waarin bepaalde deelaspecten van het noodplan getraind worden zodat de werknemers op het ogenblik van een reële noodsituatie kunnen terugvallen op routines die aangeleerd werden tijdens deze consecutieve kleinere oefeningen.

In het eerste theoretische deel bespreek ik het concept van ervaringsgericht leren en simulatieonderwijs als de onderwijsvorm die hiervoor het meest geschikt is. Daarnaast probeer ik te verduidelijken hoe een gestructureerde debriefing en de principes van Crisis Resource Management kunnen bijdragen tot het optimaliseren van het leerproces van deze oefeningen.
Een correcte debriefing verloopt volgens een gestandaardiseerd proces, waarbij enkele elementaire zaken op systematische wijze aan bod komen. Idealiter worden de werkpunten die uit de debriefing naar voren komen, de leerdoelen voor de daaropvolgende oefening.

In het tweede deel heb ik een aantal testpersonen aan enkele oefeningen onderworpen. Met deze oefeningen wil ik enerzijds aantonen dat er inderdaad nood is aan bijscholing op vlak van communicatie. Verder probeer ik aan de hand van de resultaten van deze vragenlijsten aan te tonen dat praktijkervaring of het regelmatig oefenen aanleiding geeft tot betere resultaten.

Met de verkregen resultaten worden per ziekenhuis individuele rapporten opgesteld, die als basis kunnen dienen voor de verdere ontwikkeling van een mogelijke oefencyclus, waarbij de complexiteit van de scenario’s steeds toeneemt om zo tot een optimale leercurve te komen. Het voordeel hiervan is dat bepaalde essentiële onderdelen in eenvoudige oefeningen aan bod kunnen komen zodat deze naderhand, bij een complexere oefening, niet de oorzaak zijn van ‘falen’ en zodat andere knelpunten, eigen aan deze complexere situaties in het licht gesteld kunnen worden. Deze nieuwe knelpunten kunnen dan weer als uitgangspunt dienen voor nieuwe oefeningen.

We leven in een network society. Een complexe maatschappij gevormd op basis van netwerkstructuren met nieuwe uitdagingen, nieuwe dreigingen en complexe organisatiestructuren. “Alles wordt met elkaar verbonden en een kleine impact op één systeem kan een zeer grote impact hebben op vele anderen” (Brugghemans, Ongevallen normaal, 2019).

Er worden elke dag nieuwe mogelijkheden ontwikkeld om te communiceren en te informeren. De overheersende virtuele wereld drijft de druk op en brengt ons tal van nieuwe opportuniteiten. De één beter gestroomlijnd dan de ander. Het belang van communicatie- en informatiestromen vergroot. Het omgaan met communicatie- en informatiestromen moet een bewuster proces worden.

Het hanteren van een hiërarchische commandostructuur om crisissituaties aan te pakken, blijkt niet meer voldoende. De complexiteit van de maatschappij vraagt om sanering in onze veiligheidsorganisatiestructuur. Een netwerkmaatschappij vraagt immers om oplossingen vanuit een netwerkperspectief. “Want chaos is er altijd en overal. Crisiswerking is het nieuwe normaal” (Brugghemans, Ongevallen normaal, 2019). Door de intense verwevenheid van alle domeinen, disciplines, veiligheidsorganisaties en instanties, kunnen we situaties niet meer monodisciplinair bekijken. Er bestaan reeds tal van onderzoeken over mogelijke samenwerkingsverbanden. Enkel door het delen van expertise, informatie, communicatie, strategieën en intelligence kunnen we complexe problemen nog de baas. Bekijk daarom je organisatiestructuur vanuit de netwerkbril.

Binnen dit eindwerk wordt de samenwerking tussen de private sector en de luchtvaartpolitie bij incidenten op Brussels Airport (BA) onderzocht. Op 22 maart 2016 was er een terroristische aanslag op Brussels Airport. Ten gevolge van deze aanslag werd er een parlementaire onderzoekscommissie opgericht die als taak had te onderzoeken wat er in de toekomst verbeterd kan worden bij dergelijke incidenten. In het eindverslag werd in vraag gesteld of hervorming van de private bewakingsdiensten aan de orde is en of de bestaande samenwerkingsverbanden tussen publieke en private sector voor verbetering vatbaar zijn. Dit onderzoek tracht te achterhalen hoe de samenwerking plaatsvindt, de bevoegdheden verdeeld zijn en de informatie-uitwisseling verloopt tussen de private sector en de luchtvaartpolitie. Er werd een kwalitatief onderzoek uitgevoerd waarbij personeelsleden van beide sectoren werden bevraagd.

De gevolgen van klimaatverandering worden steeds groter. Diverse onderzoeken tonen aan dat we steeds vaker geconfronteerd zullen worden met extreme weersomstandigheden. Naast hete en droge zomers, zullen we – zeker in Noord-Europa – ook meer te maken krijgen met intensere neerslag. De laatste jaren komen hevige zomeronweders, met overvloedige regenval tot gevolg, vaker voor in België. Ook dit jaar werden al verschillende gemeenten getroffen door grootschalige wateroverlast.
Ongeacht deze feiten hebben slechts weinig gemeenten een Bijzonder Nood- en Interventieplan Wateroverlast. Dit onderzoek wil echter de meerwaarde van zo’n BNIP aantonen. Enkel terugvallen op het Algemeen Nood- en Interventieplan van de gemeente of de federale diensten van de gouverneur is immers niet voldoende voor een doeltreffende multidisciplinaire hulpverlening bij overstromingen.

Op de hoogte blijven over het PGRM?

Uw privacy is voor ons belangrijk. Als u graag op de hoogte blijft kan u zich registreren via de GDPR site van Campus Vesta. Na registratie krijgt u een mail toegestuurd waarin u uw keuze kan bepalen en bevestigen.