Rampen ontwrichten de normale werking van de prehospitaal medische hulpverlening. Wanneer de tijdsdruk groter wordt, is administratie één van de eerste zaken die wegvalt. Karakteristiek voor de rampenwerking ontstaat een medische keten waarbij de patiënt meermaals overgedragen wordt tussen hulpverleners met verschillende professionele achtergronden. Continuïteit van zorg hangt samen met de kwaliteit van overdracht van medische informatie waarbij een medisch rampendossier onmisbaar is. In België bestaat er heden geen uniform medisch rampendossier. Dit eindwerk onderzocht de ideale inhoud van een medisch rampendossier. Daarnaast onderzochten we opportuniteiten en barrières die digitalisering van een medisch rampendossier met zich meebrengt.

Shortly after the first detection of a Severe Acute Respiratory Syndrome-Coronavirus-2 (SARSCoV-2) case in Belgium, the current health care crisis was declared as a pandemic by the World Health Organization (WHO) on the 11th of March 2020. At the day of writing, more than 125 million infections and 2.75 million deaths have already been reported worldwide.


As the current pandemic and previous epidemics have shown, emergency departments (EDs) are at the frontline of care for outbreaks of viral diseases.2,3 As gate keeper of the hospital, they have to reorganize and restructure their operations swiftly in order to cope with a rapidly increasing number of patients while maintaining high quality and efficient care.


In disaster medicine, EDs should respond to a surge in patient presentations by rapidly expanding their structure, staff, supplies and adjust their functioning systems tailored to the needs. However, there is insufficient scientific literature on how an ED should deal with sudden onset pandemics.7 Up to now there are limited studies who assessed the ED’s preparedness of the COVID-19 pandemic. An Indian survey based study revealed that there was a high variance in the level of preparedness among EDs.8A similar study in France showed that EDs were poorly prepared.
This study performed an assessment of measures taken by the Belgian EDs at the start of the current health care crisis, in the period from the 1st of March until the 31st of May 2020. This assessment must provide more information in order to learn and to better prepare for a next wave or pandemic.

De provincie Limburg telt 877.370 inwoners met een bevolkingsdichtheid van 362,2 inwoners per vierkante kilometer, 112.087 bedrijven waarvan er 17 SEVESO zijn. Limburg heeft, net zoals de andere provincies in België, een dicht transportnetwerk en een toenemende mobiliteit. In 2019 telde de provincie Limburg 57 verkeersdoden. Al deze gegevens tonen aan dat de er voor de provincie een potentieel risico bestaat op het ontstaan van grootschalige incidenten of rampen.


De cijfers van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid (FOD) tonen aan dat er in Limburg een lichte stijging is in het aantal vooralarmen van het medisch interventieplan in 2020 (21 vooralarmen) ten opzichte van 2019 (18 vooralarmen). Het aantal medische interventieplannen in de provincie evolueerde van 1 interventieplan in 2019 naar 3 interventieplannen in 2020. Die werden vooraf aangekondigd als een vooralarm (PREMIP). Het valt vooral op dat de noodcentrale 112 dit afkondigt bij meldingen van brandbare gebouwen waar het meestal gaat om appartementen.

Verpleegkundigen zien in hun basisopleiding maar een beperkt deel leerstof over rampenmanagement. Enkel wanneer ze gaan specialiseren in de bachelor-na-bachelor spoedgevallen- en intensieve zorgen komt er meer kennis aan bod. Doch is dit voor elk opleidingscentrum anders en niet op elkaar afgestemd. Bij artsen, werkzaam op de spoedgevallendienst, is er in de specialisatieopleiding een tweedaagse cursus rampenmanagement voorzien. Bijkomende opleidingen over rampenmanagement kunnen tijdens hun opleiding vrij gevolgd worden en zijn niet verplicht.


Daarnaast dragen de ziekenhuizen een gedeelde verantwoordelijkheid in het voorzien van opleidingen en het organiseren van oefeningen om verpleegkundigen en artsen voldoende voor te bereiden. Toch is dit voor elk ziekenhuis verschillend en afhankelijk van verschillende factoren. De beschikbare financiële middelen spelen vaak een rol.

Uit deze probleemstelling ontstond het idee om onderzoek te verrichten naar de emergency preparedness bij verpleegkundigen en urgentie-artsen binnen Limburg. De provincie werd gekozen vanuit mijn eigen werkveld. Een grootschalig incident kan vaak overkoepelend zijn waarbij er tijdens een incident moet samengewerkt worden met andere hulpverleners van discipline 2 uit verschillende ziekenhuizen. Op die momenten is het van belang dat ze voldoende voorbereid zijn en op elkaar kunnen vertrouwen tijdens de aanpak ervan.

Het onderzoek begint met een denkoefening rond de invulling van discipline 3 tijdens een noodsituatie. Deze discipline lijkt zowat de enige discipline te zijn waarin slechts één organisatie actief is, namelijk de politie. Dit lijkt dan op zijn beurt haaks te staan op de vaststelling dat er sedert minstens 20 jaren een evolutie bezig is op de private veiligheidsmarkt. Omwille van de ontwikkeling van het integraal veiligheidsbeleid wordt meer en meer verantwoordelijkheid gelegd bij bedrijven of organisatoren. Het gaat om een gedeelde verantwoordelijkheid tussen overheden, private partners en politiediensten. Dit roept op tot een kerntakendebat, waarbij de uitdaging erin bestaat om op te lijsten welke taken er door de politiediensten dienen uitgevoerd te worden en welke aan de private sector kunnen overgelaten worden. Ook kan op die manier tegemoet gekomen worden aan het capaciteitsprobleem bij de politiediensten. Personeel dat anders voor niet-kerntaken zou worden ingezet, kan nu een rol opnemen waar tekorten zijn.


Het kerntakendebat gaat over de alledaagse realiteit. Ook in de noodplanning zien we een verschuiving naar de private markt, zij het zeer summier. Recent werd de bevoegdheid voor bewakingsagenten wettelijk ingeschreven om de perimeters te controleren en er toezicht te houden op de veiligheid. Een nieuwe actor binnen discipline 3 dienst zich aan. En dus ook hier kan de vraag gesteld worden welke taken moeten voorbehouden blijven aan de politiediensten, en waar de private sector een bijstandsrol kan opnemen.


Tijdens een noodsituatie moet er snel en efficiënt gereageerd worden. Dat betekent dat in geval er meerdere betrokken partijen moeten samenwerken, dit best niet overgelaten wordt aan improvisatie of “we zien wel”. Het is dan ook nuttig om een antwoord te vinden over wie welke rol dient op te nemen, hoe een samenwerking vlot op poten gezet kan worden, en welke de condities zijn waarbinnen gewerkt moet worden om adequaat te kunnen reageren op een noodsituatie.


Om dit te bestuderen ben ik gaan kijken naar de werking op festivals. Enerzijds omdat daar veel expertise is opgebouwd naar de inzet van private veiligheid, inclusief de bijstand van de politie. Anderzijds omdat de werking die daar wordt opgezet, zeer sterk aanleunt bij de ontplooiing die voorzien is tijdens een noodsituatie. Meer bepaald is een festival een ideale situatie met betrekking tot het opzetten van multidisplinaire coördinatie en het installeren van perimeters.

Om de onderzoeksvragen te beantwoorden, heb ik vier open interviews afgenomen van experts ter zake. Daarnaast stuurde ik een vragenlijst naar 24 politiezones die jaarlijks één of meerdere festivals op hun grondgebied hebben.

In dit eindwerk wordt de psychologische kwetsbaarheid van kinderen bij schokkende gebeurtenissen onderzocht.
Niet enkel rampen, maar ook gebeurtenissen zoals branden, ongevallen en geweld kunnen bij kinderen aanleiding geven tot een posttraumatische stressstoornis. Daarnaast kan het ook een gevolg hebben bij hun verdere ontwikkeling en hen kwetsbaar maken voor mentale aandoeningen. In die zin wordt er nu gekeken naar een extra term: developmental trauma disorder.

De jonge leeftijd van kinderen wilt niet zeggen dat de gebeurtenis geen impact heeft op hen of dat ze niet beseffen wat er gebeurt. Daarom moeten kinderen, op hun eigen niveau, betrokken worden in de beleving van de gebeurtenis. Tijdens en vlak na de gebeurtenis er voor zorgen dat kinderen niet wegzakken in emoties maar hen terug handelingsperspectieven bieden zorgt voor een eerste basis naar herstel.
Over het algemeen moeten getroffenen gezien worden als actieve deelnemers aan een ramp of schokkende gebeurtenis.

Voor de langdurige hulp in het kader van de coronapandemie, zijn er vanuit de Belgische overheid verschillende initiatieven om psychosociale hulp te bieden, zowel aan patiënten, familieleden als hulpverleners. Ook de sociale diensten van de ziekenhuizen zijn een aanspreekpunt voor hulp aan personeelsleden werkzaam op de covid- en spoedafdelingen.


Veel hulpverleners, actief in de frontlinie van deze pandemie krijgen te maken met uitputting, stress, angst en verlies. De Zorgbarometer geeft duidelijk aan dat deze hulpverleners psychologische problemen kunnen ontwikkelen.


Er werden voor hen vanuit de overheid verschillende initiatieven uitgewerkt, maar deze worden, mijns inziens, onvoldoende gebruikt. De vraag is waarom deze oplossingen en deze hulp door hen niet benut worden. In dit proefwerk proberen we te bekijken of er effectief nood is aan deze hulp voor het zorgpersoneel en waarom de hulp niet tot bij hen raakt of waarom ze niet ingaan op deze hulp. We focussen ons op de groep van medewerkers, verpleegkundigen, zorgkundigen en artsen op de spoedgevallendiensten van de vier Gentse ziekenhuizen.

Dit eindwerk onderzoekt de invloed van extreme weersomstandigheden op de preventieve inzet van de medische diensten op massamanifestaties. Adequate preventieve maatregelen kunnen ervoor zorgen dat er maar een beperkt aantal slachtoffers vallen als er zich toch een extreme weerssituatie voordoet.


Extreme weersomstandigheden zijn een zeer zeldzaam fenomeen, toch maken ze regelmatig slachtoffers. Je kan je als medische discipline best voorbereiden, maar dat kan je niet alleen. Ook de hulp van de organisator is onontbeerlijk.


Dit kwalitatief onderzoek kwam tot stand door een literatuurstudie. De wetenschappelijke literatuur biedt ons het voordeel een kijkje te nemen in de organisatie van massamanifestaties bij extreme weersomstandigheden. We overlopen de bestaande mogelijkheden, maar de literatuur kan ook nieuwe inzichten bieden waar wij nog niet aan hebben gedacht en die misschien wel haalbaar zijn.


De meeste massamanifestaties hebben een Patient Presentation Rate (het aantal slachtoffers per duizend aanwezige toeschouwers gedurende het hele evenement) van 0,5 tot 2 slachtoffers, hoewel een Patient Presentation Rate tot 90 slachtoffers ook gerapporteerd werd. Het grote verschil tussen het laagste en het hoogste aantal slachtoffers weerspiegelt de effecten van talloze factoren.


Er bestaan een aantal modellen die de Patient Presentation Rate en/of de grootte van de inzet van de eerste- en medische hulp proberen te voorspellen. Echter zijn al deze modellen weinig gevalideerd of universeel toepasbaar.


Voor dit onderzoek hebben we ons gebaseerd op extreme weersomstandigheden die lichamelijke ongemakken of schade kunnen toebrengen aan toeschouwers gedurende de aanwezigheid op een massamanifestatie. Temperatuur, ultraviolette straling en onweer zijn weerhouden.


De hitte index, waarbij temperatuur en vochtigheid in rekening gebracht worden, is de belangrijkste weersgebonden parameter die slachtoffers veroorzaakt. Hitte gerelateerde aandoeningen en dehydratatie horen bij de meest voorkomende oorzaken op massamani-festaties tijdens de zomerperiode. Ultraviolette straling is ook een belangrijke weersgebonden parameter. Op korte termijn kan de ultraviolette straling zonnebrand veroorzaken. Verkoeling door middel van bepaalde koeltechnieken, een rehydratie-eenheid, het aanreiken van orale rehydratievloeistoffen, waterverneveling en slimme smeerpalen zijn enkele oplossingen die kunnen aangeboden worden aan slachtoffers met hitte gerelateerde aandoeningen, dehydratatie en zonnebrand, naast de reeds bestaande en gekende behandelingen. Preventieve maatregelen bij hitte en ultraviolette straling bestaat vooral uit sensibilisering van het publiek en voldoende tips om hitte gerelateerde aandoeningen, dehydratatie en zonnebrand te vermijden.


Onweer is de laatste belangrijke weersgebonden parameter. Onweer bestaat uit bliksem, hevige neerslag (hagel) en wind die elk op zich en zeker gecombineerd, aanleiding kunnen zijn tot het optreden van slachtoffers. Het inzetten op een onweer actie plan kan het aantal slachtoffers beperken. Bliksemafleiders kunnen worden ingezet om grote delen van het evenementterrein te beveiligen. De preventieve maatregelen tegen onweer zijn vooral een uitdaging voor de organisatie van een massamanifestatie.

Dit onderzoek bestudeert hoe ziekenhuizen omgaan met het registreren van getroffenen tijdens noodsituaties. In het eerste deel worden de resultaten van een literatuurstudie beschreven. Er wordt onderzocht naar de context voor het registreren van getroffenen en de impact hiervan op ziekenhuizen. Er wordt ook aandacht gegeven aan de toestroom van verwanten die op zoek zijn naar informatie over hun familielid en hoe ziekenhuizen omgaan en zich voorbereiden op deze opvang. Vervolgens ligt de focus op traceren, lokaliseren en identificeren en hoe een programma zoals BITS hierbij kan bijdragen in de hulpverleningsketen. Om daarna te kijken hoe dit alles kan geïmplementeerd worden naar het uitwisselen van informatie pre-hospitaal en de intramurale werking via het ziekenhuisnoodplan om te communiceren met de overheid, andere ziekenhuizen en instanties. Tot slot benaderen we hele context vanuit de praktijk en proberen we een kritische reflectie aan het daglicht te brengen.
Het voorbereidend onderzoek is gestart door het lezen van de leidraad van het ziekenhuisnoodplan (FOD VVVL) en de verwijzing naar de ‘thesis’3 van mijn promotor die in de literatuurstudie vermeld stond. Hierbij waren enkele raakpunten met de theorie die uit het eigen werkveld was ontwikkeld. Namelijk dat de registratie van getroffenen op een spoed tijdens een crisissituatie steeds gepaard gaat met chaos. Zeker wanneer deze spoeddienst met een overflow aan patiënten wordt blootgesteld. De identificatie en registratie lopen vertragingen op, waardoor de lokalisatie en traceerbaarheid wordt bemoeilijkt. Tijdens langdurige situaties komen hierbij dan ook nog de zoekvragen van verwanten en daaraan gekoppelde vraag tot (meer) informatie. Dit alles heeft een enorme impact op de dagdagelijkse werking van een spoeddienst en belemmert hulpverleners om hun (levensreddende) taken uit te voeren. Onderzoek van Lynn, et al. (2006) en Bruria, et al. (2010) bevestigen ook deze theorie.
Voor het literatuuronderzoek werd er beroep gedaan op de zoekmachine van de bibliotheek Universiteit Antwerpen (Wiley, Sciencedirect, Medline en Ovid) en de databank van Google Scholar. De zoektermen die gebruikt zijn: ‘ziekenhuisnoodplan’, ‘slachtofferregistratie’, ‘registratiemethodieken’. Vervolgens is er gezocht met MeSH-termen 4 en synoniemen om tot meer resultaten te bekomen. ‘noodsituaties AND ziekenhuisnoodplan’ of, ‘noodsituaties AND slachtofferregistratie’of ‘noodsituaties AND registratiemethodieken’. Maar ook in engelstalige zoektermen zoals; ‘mass casualty incident AND emergency’ of ‘disaster managment AND emergency’ of ‘MCI AND emergency nursing’of ‘MCI AND hospital planning’. En tot slot meerdere zoektermen zoals bv. ‘education OR training AND MCI AND emergency nursing’. Om de zoektocht gerichter te stellen zijn er filters ingesteld op het jaartal tussen 2000 en 2021 en werd er enkel voor ‘full text’ of ‘review’ gekozen.


Uiteindelijk werden er 18 wetenschappelijke artikels en reviews weerhouden na het lezen van titel, abstract en conclusie. Er werden ook enkele interessante officiële richtlijnen van hulpverleningsorganisaties en boeken toegevoegd aan de bibliografie. Op deze informatie werd ook de sneeuwbalmethode toegepast om relevante literatuur te vinden. Deze thesis werd vervolgens aangevuld met enkele relevante Koninklijke Besluiten (KB) en ministeriële omzendbrieven.


Om de kwaliteit van de wetenschappelijke artikels te beoordelen werd er een CRAAP-test 5 uitgevoerd. Hierbij beoordeelt de lezer het artikel op actualiteit, relevantie, autoriteit, accuraatheid en het doel. Aan elk item wordt er een score gegeven van 1 tot en met 10, de waarde van 1 is gelijk aan ‘heel slecht’ en 10 staat voor een ‘uitstekend’ artikel. De som van ieder item geeft een maximumwaarde op 50, waarmee de lezer een selectie kan maken van artikels die voldoen om de literatuurstudie te onderbouwen. De minimumcriteria om een artikel op te nemen zijn 30 punten. Van de 18 artikels die doorheen de selectie van het lezen van het abstract en de conclusie geraakt zijn, zijn er maar 8 weerhouden geweest om opgenomen te worden in deze publicatie. Om de autoriteit of bron van informatie te controleren en de accuraatheid ofwel ‘betrouwbaarheid, waarheid en correctheid van de inhoud’, alsook het aantal keer dat een auteur in een bronvermelding is opgenomen is door Google Scholar geanalyseerd geweest. Hoe meer vermeldingen desbetreffende publicatiebron of auteur kreeg, des te hoger op deze items van de CRAAP-test men punten haalde. Relevantie en doel is moeilijker te beoordelen omdat dit eerder te maken heeft met welke nuance de lezer het artikel interpreteert en is subjectiever van classificatie. Tot slot, is actualiteit de meest lastige criterium. Aangezien een artikel al jaren oud kan zijn en daarom als niet recent of oubollig kan bestempeld worden, maar in z’n vakgebied misschien met vlag en wimpel al jarenlang torenhoog staat aangeschreven. Bij deze waren relevantie en accuraatheid een meer doorslaggevende factor om te quoteren dan actualiteit.


In het tweede deel wordt op basis van de literatuurstudie een conceptueel kader ontwikkeld wat vervolgens vertaald wordt in twee onderzoeksvragen. Het derde deel beschrijft de wijze van het onderzoek. In het vierde deel worden de onderzoeksresultaten weergegeven met daarna een vijfde deel die een besluit en bijhorende discussiepunten naar voor brengt. Tot slot worden in een zesde deel verschillende aanbevelingen gedaan.

Locatie: Zedelgem (West-Vlaanderen)

In november 2021 plannen we een tweedaagse monodisciplinaire operationele opleiding rampenmanagent discipline 2. Tijdens deze opleiding wordt de minimaal noodzakelijke kennis voor elke PIT- of MUG-verpleegkundige en MUG-arts betreffende de eerste opvang bij grootschalige incidenten bijgebracht.

Het theoretische luik komt aan bod op 24 november 2021.
Het praktische luik wordt opgedeeld in twee dagen. Op 25 november komt de eerste groep aan bod (40 personen), op 26 november groep 2 (40 personen).

Het maximaal aantal inschrijvingen is 80 personen. (Kandidaten die waren ingeschreven voor de opgeschorte opleiding (april 2021), krijgen voorrang.)

Locatie: Campus POV, Diksmuidse Heirweg 6, 8210 Zedelgem.

Kostprijs: 185 euro.

Meer informatie: mevrouw Chris Van den broeck | christine.vandenbroeck@campusvesta.be | Tel. +32 3 205 19 50

Vanaf juli zal het mogelijk zijn om je in te schrijven voor volgend academiejaar.

Het postgraduaat rampenmanagement bedraagt 20 studiepunten. Het programma wordt opgedeeld in 10 afzonderlijke modules. Module 1 “eindwerk en rampoefening” telt voor 8 studiepunten, de overige modules tellen voor 4 studiepunten. Elk academiejaar voorzien we zes modules, waarvan module 1 en 2 verplicht zijn. Om het getuigschrift te behalen dien je de te slagen in twee verplichte modules en twee keuzemodules.

De modules die worden georganiseerd in academiejaar 2020-2021 zijn:

De keuzemodules, die pas opnieuw worden aangeboden in academiejaar 2021-2022, zijn:

Op de hoogte blijven over het PGRM?

Uw privacy is voor ons belangrijk. Als u graag op de hoogte blijft kan u zich registreren via de GDPR site van Campus Vesta. Na registratie krijgt u een mail toegestuurd waarin u uw keuze kan bepalen en bevestigen.