Op 30 juli 2004 vond de grote gasramp te Gellingen plaats. Deze gasramp was niet enkel de aanzet voor de brandweerhervorming, maar heeft er ook toe geleid dat er aanbevelingen geformuleerd werden en dat er een aantal tools ontwikkeld werden op federaal niveau. Verder werden er ook initiatieven ontwikkeld op provinciaal en lokaal niveau. Binnen de dienst noodplanning West-Vlaanderen werd er een provinciaal Bijzonder Nood- en Interventieplan (= BNIP) Ondergrondse leidingen opgesteld. Dit is echter aan grondige herziening toe. Hogedruk pijpleidingen zijn een complexe materie. Op verschillende niveaus moeten er risicoanalyses opgemaakt worden zodat de nodige preventieve maatregelen en procedures ter beperking of bestrijding van risico’s kunnen uitgevoerd of opgemaakt worden. Absolute veiligheid bestaat niet. Het is echter belangrijk steeds te blijven streven naar het verbeteren van de veiligheid. De reeds bestaande goede praktijken bundelen met nieuwe ideeën en in multidisciplinair overleg uniformiseren kan er alleen maar toe leiden dat iedereen (alle belanghebbenden) dezelfde taal spreekt en dat er efficiënter kan samengewerkt worden.

Onderstaande onderzoeksvragen vormen dan ook de basis van mijn eindwerk:

Een grote bedrijfsbrand, een explosie op een waterzuiveringsinstallatie, het lozen van gevaarlijke afvalproducten in de riolering… het monodisciplinair plan van discipline 1 reikt de hulpverleners in de rode zone een stevige leidraad om de crisis op de bedrijfssite effectief te bedwingen. Met de bedrijfsgegevens op zak komt de brandweer niet onvoorbereid op de plaats van onheil. Voor de opmaak van hun noodplannen koppelt de brandweer al eens terug naar de lokale dienst stedenbouw en de milieudienst. Op het moment dat een bedrijf een stedenbouwkundige vergunning of een exploitatievergunning aanvraagt, geeft de brandweer advies en wordt op verzoek van de burgemeester een brandpreventieverslag opgemaakt. De aanbevelingen die de brandweerdienst doet over brandveiligheid worden per definitie niet genegeerd en als voorwaarde opgenomen in de vergunning. Industriële- en ambachtelijke bedrijven, scholen, ontspanningsinrichtingen,… ze hebben er baat bij dat de hulpdiensten over informatie beschikken die in een noodsituatie het verschil kan maken. Het interventiedossier is vooral een brongericht werkinstrument op het rampenterrein. Het laat toe een optimale inschatting van de risico’s te maken zodat de noodtoestand doeltreffend wordt bestreden. En toch, in de praktijk blijkt dat in een noodsituatie niet alle informatie voorradig of nog actueel is.

Een oproep voor een gebouwbrand in de oude binnenstad van Antwerpen… Onderweg blijkt het te gaan om een brand van een terras op de vierde verdieping van een appartementsgebouw. ‘Vierde verdieping: een middelhoog gebouw. In de oude binnenstad. Dat kan lastig worden om bij de brand te geraken’, denk ik tijdens het aanrijden. ‘En wat met de brandwerende scheidingen tussen de verdiepingen?’ Bij aankomst met de commandowagen blijkt het om een recent gerenoveerd historisch pand te gaan. De eerste autopomp en de ladderwagen zijn dan al aangekomen. Een afleg met hoge druk was bevolen door de ervaren sergeant. De manschappen zijn volop bezig. Vlak erna komt de tweede autopomp, met ervaren adjudant, aan. Ik merk dat de aanval stokt: de manschappen geraken voorlopig niet verder dan de voordeur van het appartement op de vierde verdieping – moeilijkheden om de slang door de traphal naar boven te brengen. Ik merk dat de traphal perfect in orde is, er is zelfs een natte stijgleiding met muurhydranten aanwezig. Maar de traphal zit wel ingewikkeld in elkaar: tot helemaal achteraan in het pand, en dan weer naar voor, veel draaien en keren. Het appartement blijkt dan nog een duplexappartement te zijn, waarin de trap gelegen is dwars op de gemeenschappelijke traphal. Dus nog eens bijna twee keer de breedte van het pand in afstand erbij, met nog wat extra hoeken en kanten. ‘Waarom is het bevel niet gegeven om O-bundels te gebruiken? Op de vierde verdieping is een muurhydrant, de stijgleiding is gloednieuw, in perfecte staat. Dan zijn er geen problemen met het doorgeven van de slang.’ Beide bevelvoerders antwoorden dat ze een brand op de vierde verdieping altijd aanvallen met een hoge druk. En dat de manschappen van de ladderwagen beter hadden moeten helpen. 

Hoe komt het dat zulke ervaren bevelvoerders, met zoveel expertise in binnenbrandbestrijding, zowel in Brandweer Zone Antwerpen, als op Campus Vesta, toch vasthouden aan hun gewoonte, en niet verder naar de omgeving en middelen kijken? Ze staan er zelfs niet bij stil dat een andere optie mogelijk was. De signalen uit de omgeving (stijgleiding, moeilijke traphal, vierde verdieping, brand achteraan het pand) zorgen bij hen niet voor enige bedenking dat het gebruiken van een hoge-drukslang misschien niet de beste oplossing is. Zelfs achteraf blijven ze hun oplossing (techniek) verdedigen: uit gewoonte. Kan het feit dat ze omgevingsfactoren niet meenemen in hun besluitvorming, hen verweten worden? Misschien wel, op basis van hun ervaring zouden ze beter moeten weten. Misschien ook niet, want wordt er in het brandweeronderwijs wel aandacht besteed aan welke elementen je moet meenemen in je oordeelvorming? Of welke elementen bepalend kunnen zijn voor je beeldvorming? Misschien wel, maar niet voldoende, of is de kennis te gefragmenteerd? Hoe moet je dan een verkenning uitvoeren? 

Bij defensie daarentegen wordt er vanaf de opleiding van het middenkader, de onderofficieren, sterk de nadruk gelegd op het maken van een tactische beoordeling. Op basis van de beoordelingsfactoren worden de maneuverelementen ingevuld, waardoor de bevelvoerder een plan kan maken, en duidelijke bevelen kan geven. 

In oktober 2016 las ik in New Scientist een interview met Floris de Lange, die stelt dat ‘perceptie een construct van het brein is’ (Klein, 2016). Er zijn twee informatiestromen die impact hebben op onze waarnemingen. De eerste is de visuele informatiestroom van de ogen naar het brein, die binnenkomt in de visuele cortex. Dat duurt zo’n 100 tot 200 milliseconden. De tweede is een feedbackstroom, die er al voor zorgt dat er bepaalde patronen te zien zijn voor je je ogen opent. Die patronen komen overeen met je verwachtingen. Zijn het misschien de verwachtingen die ervoor zorgen dat bepaalde elementen niet opgepikt worden? 

Elke burgemeester wordt geacht een ambtenaar noodplanning aan te stellen voor zijn grondgebied. Hoe dit geregeld of georganiseerd wordt, hoeveel tijd de bijhorende taken in beslag mogen nemen en het functieprofiel van de ambtenaar noodplanning, verschillen sterk van gemeente tot gemeente.

In sommige gemeenten werd deze ambtenaar specifiek aangenomen om taken rond noodplanning op te nemen, waardoor de ambtenaar in kwestie zelf kon kiezen voor deze functie. In andere gemeenten werden de taken rond noodplanning aan een ambtenaar van de gemeente gegeven, al dan niet met zijn of haar akkoord. Hierdoor ontstond er al een verschil in motivatie en bereidheid tot het uitvoeren van de noodplanningstaken bij de huidige ambtenaren noodplanning.

Daarnaast krijgt ook niet iedere ambtenaar noodplanning evenveel tijd voor het uitoefenen van de noodplanningstaken. In België varieert dit sterk van gemeente tot gemeente. In de grotere steden of samenwerkingsverbanden, kunnen de ambtenaren noodplanning zich exclusief bezig houden met noodplanning, in kleine gemeenten moet de functie gecombineerd worden met andere functies, waardoor er soms slechts 10 procent, of minder, van hun werktijd overblijft voor de taken rond noodplanning. Hierdoor is het logisch dat de kennis van de ambtenaren noodplanning die voltijds met noodplanning kunnen bezig zijn, ruimer is of sneller ontwikkelt dan bij de ambtenaren noodplanning die zich maar in beperkte mate met de materie kunnen bezig houden.

Over welke taken een ambtenaar noodplanning exact moet uitoefenen, bestaat er ook veel onzekerheid. Iedereen vult het takenpakket naar eigen goeddunken in volgens de eigen interpretatie van de bestaande wetgeving. Ambtenaren noodplanning geven zelf aan dat de rol door iedereen anders ingevuld wordt, maar dat er toch gelijklopende taken en opdrachten uitgevoerd worden.

Onder de ambtenaren noodplanning werden er al verschillende informele en formele samenwerkingsverbanden uitgewerkt. Ook sloten bepaalde gemeentebesturen al conventies af om gebruik te maken van dezelfde ambtenaar noodplanning. Over het algemeen zijn de ambtenaren noodplanning ook bereid om hun kennis en informatie te delen met de andere ambtenaren noodplanning om hen zo verder te helpen bij de uitoefening van hun eigen taken.

Tijdens overlegmomenten, netwerkmomenten of infosessies wordt door de ambtenaren noodplanning vaak het signaal gegeven dat ze behoefte hebben aan een meer praktijk gerichte opleiding, die specifiek gericht is op ambtenaren noodplanning. De huidige opleidingen die nu aangeboden worden blijven vrij algemeen en gaan niet dieper in op de specifieke taken die zij zouden moeten uitvoeren.

Dit eindwerk zal verder ingaan op die behoefte aan een meer praktijk gerichte opleiding. Er zal enkel gefocust worden op de lokale ambtenaar noodplanning. In eerste instantie zal er worden nagegaan wat nu de rol van de ambtenaar noodplanning is en welke opleidingen of infosessies er nu al aangeboden worden. Vervolgens zal er getracht worden een voorstel uit te werken voor een meer praktijk gerichte opleiding.

Ik vertrek voor mijn onderzoek vanuit de vraag of het niet beter zou zijn om transdisciplinaire samenwerkingsverbanden aan te gaan met betrekking tot de crisiscommunicatie bij noodsituaties in de gemeentelijke fase. Het crisiscommunicatieteam, discipline 5, bestaat dan niet enkel uit gemeentelijke ambtenaren, maar ook uit vertegenwoordigers van andere disciplines.

De huidige Belgische wetgeving die van toepassing is op de organisatie van discipline 5 bij noodsituaties, geeft slechts enkele algemene bepalingen mee over de manier waarop deze discipline zich moet organiseren en ontwikkelen om haar opdrachten te kunnen uitvoeren. Er wordt niet bepaald hoe discipline 5 georganiseerd moet zijn. Wat wel vermeld wordt is dat een monodisciplinair plan een multidisciplinaire samenwerking moet organiseren en dat de directeur-informatie best iemand is met communicatieve vaardigheden en een zekere kennis over de werking van de hulpdiensten en crisiscommunicatie.

Uit zowel literatuuronderzoek als afgenomen interviews komt naar boven dat de communicatiediscipline in het kader van noodsituaties, zijnde discipline 5, genoodzaakt is zich verder te ontwikkelen, te professionaliseren. Daarom zoek ik verder uit of de ondersteuning van de communicatiemedewerkers van bijvoorbeeld de lokale politiezones en de hulpverleningszones een meerwaarde kan zijn voor de kwaliteit van de communicatie die gevoerd wordt door discipline 5.
Alvorens te kunnen aantonen of dergelijke samenwerking zijn nut heeft, vind ik het belangrijk om de verschillende mogelijkheden van ondersteuning en samenwerking te bekijken. Ik neem daarbij enkele samenwerkingsvormen onder de loep. Monodisciplinaire ondersteuning, multidisciplinaire samenwerking en transdisciplinariteit komen aan bod. Omdat de transdisciplinaire samenwerking het dichtst aanleunt bij mijn onderzoeksvraag probeer ik deze samenwerkingsvorm te definiëren. Ik baseer me hiervoor onder andere op Bruelemans et al. (2015) die stellen dat crisismanagement pas goed kan werken als er niet enkel sprake is van samenwerking, maar ook van disciplineoverschrijdende processen. Zij benoemen dit als transdisciplinaire processen.

In mijn zoektocht naar een transdisciplinair proces voor crisiscommunicatie komen we bij het Werkproces Crisiscommunicatie terecht. Dit werkproces wil volgens de ontwikkelaars een blauwprint zijn voor de organisatie van de communicatiediscipline en is volgens hen, naast empirisch onderzoek, enerzijds ontstaan uit observaties tijdens en anderzijds uit evaluaties van reële en gesimuleerde crisisinterventies. Uit de literatuur blijkt dat dit werkproces een valabele en beproefde methode is om aan de vele uitdagingen waar communicatie bij noodsituaties mee af te rekenen heeft te kunnen voldoen (Marynissen et al., 2015).

Uit dit aanbevolen werkproces blijkt duidelijk dat crisiscommunicatie niet de taak is van één individu maar van een continue samenwerking tussen verschillende leden van een team. Om aan die vele taken te kunnen voldoen is de lokale situatie qua beschikbare mensen, competenties en middelen niet altijd toereikend en is er bijgevolg nood aan ondersteuning.

De eisen en uitdagingen voor hulpverleningsorganisaties zijn de laatste decennia enorm geëvolueerd. Hulpverlening vandaag gebeurt in een context van: 

Er is een duidelijke vraag en tendens naar een bredere en diepere vorm van samenwerking. Geert Gijs (2012) verwoordt het als volgt: de getroffen burger en de hele samenleving verwacht meer en wil niet geconfronteerd worden met historisch gegroeide functionele of politieke scheidingen in de hulpverlening. 

Interoperabiliteit vormt zo een voorwaarde om als hulpverleningsorganisatie de uitdagingen van onze huidige maatschappelijke context efficiënt te kunnen aanpakken. 

Noodplanning en het beheer van noodsituaties hebben de afgelopen decennia een grote evolutie doorgemaakt: door de jaren heen werd „multidisciplinaire samenwerking‟ in al zijn aspecten als cruciale voorwaarde voor een efficiënt crisisbeheer vooropgesteld – een Europese en internationale tendens. Deze multidisciplinariteit werd ook in België wettelijk verankerd in het Koninklijk Besluit van 16 februari 2006 betreffende de nood- en interventieplannen en de NPU’s die daaruit voortsproten. In deze wetteksten wordt niet alleen de multidisciplinaire samenwerking en informatie-uitwisseling sterk benadrukt, maar wordt eveneens de belangrijke rol van de hulpcentra 112/100 omschreven. Zij staan immers in voor de alarmering en verwittiging van alle betrokken partijen in kader van een noodsituatie en vervullen dus een cruciale rol in de opstart van de multidisciplinaire samenwerking en incidentafhandeling. 

Uit onderzoek blijkt dat het adequaat ondersteunen van deze samenwerking en informatiedeling essentieel is voor een succesvol beheer van noodsituaties. In het huidige digitale tijdperk kwamen er in diverse landen, waaronder ook in België, al snel lokale initiatieven om de samenwerking en informatiedeling te ondersteunen en te faciliteren. Provincie Antwerpen werkte OSR (Organisatie Snelle Redding) uit, provincie Limburg beschikte over LIVE, … Met ICMS (Incident- en Crisis Management Systeem) wil men nu sinds begin 2017 een nationaal digitaal platform realiseren dat gebruikt kan worden door alle actoren die betrokken zijn bij een geïntegreerd beheer van crisissituaties. 

Wat dient een crisismanagementsysteem nu juist te behelzen? Dient het enkel als communicatiekanaal? Of dient een crisismanagementsysteem verder uitgewerkt te worden? Om een efficiënt systeem te ontwikkelen dat ook terdege gebruikt wordt door de gebruikers, is het belangrijk om de gebruikers van een crisismanagementsysteem aan het woord te laten. Dit onderzoek wil hier een eerste aanzet toe geven door een belangrijke groep van gebruikers van een crisismanagementsysteem te bevragen, m.n. de hulpcentra 112/100. 

Een verkennend onderzoek naar de verwachtingen en noden van de hulpcentra 112/100 met betrekking tot een crisismanagementsysteem in het algemeen, is van cruciaal belang. Dit onderzoek maakt het mogelijk om een oplijsting te maken van wat een crisismanagementsysteem voor de hulpcentra 112/100 idealiter omhelst, wat eventueel van pas kan komen bij de verdere uitwerking en optimalisering van het huidige systeem. Zo kan het gebruiksgemak en ook het efficiënt gebruik ervan bevorderd worden. Indien naar de toekomst toe geopteerd wordt voor een nieuw systeem, kan deze oplijsting eveneens gehanteerd worden bij de conceptie/afstemming ervan. De HC112/100 vormen uiteraard slechts één groep van gebruikers, maar wel een uiterst belangrijk groep. 

De projectverantwoordelijken en de ontwikkelaar krijgen door dergelijk onderzoek een beter zicht op wat de noden zijn en waar precies voor een specifieke doelgroep, i.c. de hulpcentra 112/100, de grootste voordelen uitgehaald kunnen worden. Een incident- en crisismanagementsysteem heeft immers een enorme meerwaarde, zoals zal blijken uit het theoretisch kader, maar dan moet ook al het nodige gedaan worden om de relevante actoren ertoe aan te zetten het systeem daadwerkelijk te gebruiken. 

Het optimaliseren van een incident- en crisismanagementsysteem heeft een belangrijke maatschappelijke relevantie. Door het systeem te ontwerpen met de noden en verwachtingen van de gebruikers in het achterhoofd, kan het gebruik ervan geoptimaliseerd worden, en zal ook de informatiedeling, wat een cruciale factor vormt in de afhandeling van een crisis- of noodsituatie, bevorderd worden. 

Het in kaart brengen van de noden en verwachtingen van de hulpcentra 112/100 wat een incident- en crisismanagementsysteem betreft, heeft eveneens wetenschappelijke relevantie. Wetenschappelijk onderzoek rond incident- en crisismanagementsystemen in het algemeen en de noden en verwachtingen van de gebruikers ervan in het bijzonder is zeer beperkt. Elke wetenschappelijke bijdrage om meer inzichten te verwerven in deze materie is dan ook van belang. 

Deze thesis streeft er dan ook naar om op constructieve wijze bij te dragen tot de inzichten in de noden en verwachtingen van de hulpcentra 112/100 als gebruikers van een incident- en crisismanagementsysteem, richting een effectief en bruikbaar crisismanagementsysteem. 

Cijfers afkomstig van de buitendienst Antwerpen tonen aan dat het aantal afgekondigde medische interventieplannen de laatste jaren aanzienlijk gestegen zijn. Zeker na de recente aanslagen is de awareness fors toegenomen. Assistenten acute- en urgentiegeneeskunde werken namens discipline 2 in de frontlinie bij grootschalige incidenten en dienen daarom optimaal voorbereid te zijn op vlak van kennis en vaardigheden. Mijn persoonlijke ervaring en de literatuur tonen echter een zeer groot hiaat aan binnen de opleiding van assistenten inzake rampenmanagement. Studies naar deze zogenoemde emergency preparedness bij zorgverleners in het algemeen zijn zeer schaars.

Het hoofddoel van deze studie was het meten van emergency preparedness bij assistenten acute- en urgentiegeneeskunde. Tevens werd gepeild naar specifieke noden rond educatie van rampenmanagement. Dit onderzoek was een kwantitatieve, beschrijvende, cross-sectionele, multicenter studie. Bij 66 assistenten acute- en urgentiegeneeskunde verbonden aan de universiteit van Antwerpen, Leuven, Brussel en Gent werd een enquête afgenomen. Deze enquête bestond uit drie delen. Allereerst werden de demografische gegevens van de deelnemers bevraagd. Daarna werd de ervaring zowel gericht op opleiding en oefeningen maar ook met betrekking op de werkvloer bevraagd. Hierbij werd ook geïnformeerd naar het vertrouwen over het eigen functioneren in een rampensituatie. Tot slot kwam in dit deel de kennis van de terminologie en de praktische vaardigheden aan bod. Het derde deel van de enquête bevroeg wat de deelnemer vonden van het huidige aanbod aan opleidingen en hoe hij/zij dit het liefst zouden zien. Afsluitend was er een kennistoets.

Radiocommunicatie in de hulpverlening is een zeer belangrijk gegeven. Zeker in het kader van rampenmanagement. Doordat België omgeven is door tal van buurlanden is het niet ondenkbaar dat samenwerking met deze landen een feit is. Het is niet zo eenvoudig om samen te werken met een buurland. Enerzijds stuit men op een taalprobleem, anderzijds hebben deze buurlanden vaak een andere manier van werken. Radiocommunicatie is daarom geen eenvoudige opdracht. Ieder land communiceert met zijn eigen systeem en daarom wou ik gaan uitzoeken via dit eindwerk of het mogelijk is om te gaan communiceren via de radio met elkaar. Niets is vervelender, en zeker in rampsetting om geen of slechte communicatie met de verschillende hulpverleners te hebben. Om een oplossing te vinden op dit probleem moest ik eerst een beeld gaan krijgen wat de wetgeving hierover zegt in België en Europa. Hierbij werd er ook gezocht naar grensoverschrijdende overeenkomsten. Daarnaast werd er een vergelijking gemaakt tussen de werking van de verschillende landen in kader van rampsetting. Kennis hierover hebben kan heel wat misverstanden en frustraties vermijden. Bij het maken van de vergelijking werd er vertrokken vanuit West – Vlaanderen dit omdat het ziekenhuis waar ik werk in West – Vlaanderen ligt en de landen Nederland en Frankrijk grenzen aan deze provincie. 

Vervolgens werd onderzocht wat de bestaande middelen zijn en of deze middelen worden aangepast. Daarnaast werd er gekeken of alternatieven gebruikt worden bij de communicatie. 

Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de wetgeving weinig tot niets weergeeft over hoe de communicatie tot stand moet komen. Ook op Europees vlak bestaat er weinig tot niets. De grensoverschrijdende communicatie kan geplaatst worden onder het Schengenakkoord en het akkoord van Den Bosch, maar concreet is er niets geregeld. 

Tetra is een standaardnorm die op Europees gebied werd vastgesteld, maar door een beperking aan budgettaire middelen is deze norm nog te weinig uitgebouwd waardoor grensoverschrijdende communicatie met eigen radiosystemen nog niet mogelijk is. Misschien naar de toekomst toe wordt dit nog verder uitgebouwd indien de budgettaire middelen voor handen zijn. 

De radiocommunicatie tussen België en Nederland staat al een stap verder dan de radiocommunicatie tussen België en Frankrijk. Er bestaat een koppeling tussen een Belgisch netwerk en een Nederlands netwerk, dat goed werkt. Wel wordt de vraag gesteld, indien er een ramp zou zijn of deze even goed stand houdt. Ook is de procedure niet voldoende gekend om de koppeling tussen deze netwerken aan te vragen. In geval van ramp is er een totaal andere manier van werken. De oorzaak ligt hier deels doordat een ambulancier en een verpleegkundige de ambulance bemant die werkt op basis van protocollen. 

Tussen België en Frankrijk zijn er problemen op het gebied van radiocommunicatie. Momenteel is er geen manier om te gaan communiceren via de radio tenzij via het hulpcentrum 112. In geval van communicatie tussen de verschillende hulpverleners wordt er gebruik gemaakt van gsm in om de overdracht van informatie sneller te laten verlopen, dit vooral in regulier werking. In rampsetting is dit moeilijker omdat de netwerken vaak overbelast zijn. Hulpverleners die vaak samenwerken met Frankrijk hebben wel degelijk nood aan een manier om sneller en minder omslachtig te gaan communiceren. Helaas ligt de oplossing hiervoor niet zomaar voor het rapen en bieden de gesprekken die lopen om de radiocommunicatie te gaan bevorderen voorlopig geen antwoord. 

Ik wil met dit eindwerk aantonen dat de hulpverlening grensoverschrijdend eigenlijk nog in zijn kinderschoenen staat. Er wordt te weinig aandacht gegeven aan het feit dat de hulpverlening in de grenszones kampen met het probleem dat radiocommunicatie vaak ontoereikend is en ze hiervoor alternatieven moeten gaan zoeken die vaak omslachtig zijn. 

Wanneer zich een ramp voordoet, verwacht eenieder dat er zo snel mogelijk een adequaat antwoord op gegeven wordt. Zeker bij grote rampen wordt de wijze van antwoorden ook ruim in de pers uitgesmeerd. Een voorbeeld hiervan is de lek in een tank met salpeterzuur in Zevekote (West-Vlaanderen) op 31/03/17. In “De Redactie.be” zijn er 10 rechtstreekse berichten gekomen over deze situatie en vanaf de 2e berichtgeving was het gevaar een belangrijk element, waarbij de efficiëntie van de hulpverlening en de eerlijkheid van de meldingen in feite onder druk kwamen te staan. Tegelijk is in een 11e bericht het lek aangehaald om een totaal andere reden, namelijk de overleving van de Civiele Bescherming in Jabbeke. Een ander voorbeeld zijn de aanslagen van 22 maart 2016 in Zaventem en Maalbeek waarover zelfs een parlementaire onderzoekscommissie is gegaan. De frequentie van rampen is – gelukkig maar – klein. On the spot leren is dan ook niet mogelijk. Daarom heeft de wetgever zowel de organisatie bij effectieve rampen als het voorbereiden en deelnemen aan rampoefeningen in de wetgeving vastgelegd. Dit staat duidelijk gestipuleerd in het KB van 16/02/06 betreffende de nood- en interventieplannen meer bepaald de verplichting van te oefenen in art 26, 7° en de organisatie en evaluatie in art 29§2, 2° en 3° (KB betreffende de nood- en interventieplannen, 2006). De wetgever heeft evenwel verzuimd om voor deze oefeningen en voor de deelnemende diensten een minimale financiering vast te leggen. Evenmin zijn er regels vastgelegd voor de organisatie en/of de evaluatie van deze oefeningen. Dit heeft tot gevolg dat er een grote variatie is in zowel het aantal oefeningen als de kwaliteit van deze oefeningen.

Op de hoogte blijven over het PGRM?

Uw privacy is voor ons belangrijk. Als u graag op de hoogte blijft kan u zich registreren via de GDPR site van Campus Vesta. Na registratie krijgt u een mail toegestuurd waarin u uw keuze kan bepalen en bevestigen.