Noodsituaties kunnen leiden tot heel wat chaos en hebben vaak een traumatische impact op de betrokken personen. De laatste jaren wordt binnen onze maatschappij de vraag naar slachtofferhulp en ondersteuning steeds vaker gehoord, waarbij niet enkel wordt gefocust op de directe slachtoffers, maar ook op personen die indirect betrokken zijn (familie, vrienden,…). Van steden en gemeenten wordt verwacht dat zij zich ten gronde voorbereiden op de psychosociale opvang van getroffenen bij noodsituaties. De nieuwe ministeriële omzendbrief PSIP (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 2017) bepaalt als minimumvereiste dat elke overheid in staat moet zijn om een psychosociaal hulpverleningsnetwerk te activeren, dat de eerste opvang van getroffenen kan opstarten in een onthaalcentrum. Bovendien wordt verwacht dat elke lokale overheid beschikt over een lokaal psychosociaal interventieplan.
De Vlaamse kustlijn is gevoelig voor een overstroming uit zee. Zodra het zeewater een peil van 6,25 m TAW (tweede algemene waterpassing) bereikt, bestaat de kans dat het zeewater over de dijken het land in stroomt. Door het Waterbouwkundig laboratorium van de Vlaamse Overheid werden 6 scenario’s uitgewerkt die een mogelijke overstroming in beeld brengen. Deze scenario’s starten bij 6,25m TAW en eindigen bij 8,00m TAW. Hoe hoger het waterpeil, hoe groter het schadebeeld maar hoe minder frequent een dergelijk scenario zich kan voordoen.
De Afdeling kust van het Agentschap voor Maritieme dienstverlening neemt via het Masterplan Kustveiligheid maatregelen om onze kustlijn tot 2050 te beschermen tegen een 1000 jarige storm, dit is vergelijkbaar met een scenario van 7,00 m TAW. De structurele maatregelen om dit doel te bereiken worden momenteel uitgevoerd.
In dit document onderzoeken we wat de impact is op de werking van discipline 1 (brandweer en civiele bescherming) bij een overstroming uit zee.
Onder de noemer preparatie werd in het merendeel van de geïmpacteerde steden en gemeenten (12/19) een BNIP overstroming uit zee opgemaakt. Deze informatie vormt een eerste basis om de mogelijke impact op de diensten van de civiele bescherming en de brandweer in te schatten.
Deze studie heeft onder meer tot doel de totale impact inzichtelijk te maken. Hiervoor werd een risico-analyse uitgevoerd op basis van het principe van de flood management cycle. In deze risico-analyse werd rekening gehouden met volgende items die een tussenkomst van discipline 1 vereisen:
de aanwezigheid van menselijke bewoning in het gebied
de aanwezigheid van zeer kwetsbare infrastructuur
de aanwezigheid van vitale infrastructuur
de aanwezigheid van milieugevaarlijke infrastructuur
de aanwezigheid van hoogbouw
de aanwezigheid van infrastructuur noodzakelijk voor de werking van de hulpdiensten.
De snel evoluerende digitale markt is niet tegen te houden. Tools vliegen ons om de oren, het ene inzicht wordt verdrongen door het andere en de methodieken worden verfijnd.
Ook binnen de noodplanning kunnen we daar niet om heen. We moeten mee vooruit. Maar hoe kunnen we hiermee om gaan? Hebben we een antwoord op deze evoluerende markt? We hebben tools te veel en handen te kort, is er iemand die ons hierbij kan ondersteunen?
De literatuur bevestigt het probleem: er is nood aan ondersteuning! Er worden veel aanbevelingen gedaan over ondersteuning in crisisbeheer en dat in verschillende vormen. En er zijn al goede stappen gezet in ondersteuning crisisbeheer maar er zijn nog veel gaten op te vullen. En met enkel te zeggen dat er ondersteuning moet komen, worden die gaten niet opgevuld.
Alles start vanuit een goed werkproces. Want zonder een methodiek kan je nooit een goed team krijgen. En dat werkproces voor een ondersteuningsteam crisisbeheer is er nog niet. Het werkproces van een ondersteuningsteam crisisbeheer kent vele facetten. In dit eindwerk worden enkele van die facetten uitgewerkt tot bruikbare kapstokken.
Er werd een voorstudie gedaan van twee teams die de auteur van dichtbij kent. We kunnen van hieruit, samen met de literatuurstudie, een opschalingsmodel opmaken en een bevraging opstarten.
Het werkveld is een belangrijke partner in een onderzoek. Voor dit onderzoek is het werkveld voornamelijk de noodplanningsambtenaar, maar ook de burgemeester. Het zullen voornamelijk deze twee zijn die ondersteuning gaan bijvragen.
Een belangrijk inzicht in bestaande ondersteuningsteams krijgen we via de experten van die teams en zij kunnen ons nog enkele andere inzichten meegeven die zeer waardevol zijn.
We moeten natuurlijk ook even stilstaan bij de valkuilen die een ondersteuningsteam kan tegenkomen. De bestaande ondersteuningsteams en de literatuur geven ons er een paar mee.
We zijn tot een werkwijze gekomen voor een ondersteuningsteam crisisbeheer, gebaseerd op de vele bruikbare insteken die we kregen vanuit het werkveld en de experten. Een nieuw op te richten ondersteuningsteam crisisbeheer kan hiervan gebruik maken en deze werkwijze op eigen leest schoeien.
Door de uitbouw van de ondersteuning in crisisbeheer, werken we aan de verdere professionalisering van de noodplanning. En op deze manier kunnen we misschien een oplossing bieden aan de snel evoluerende markt.
Het doel van dit onderzoek is om door middel van de individuele pediatrische patiëntgegevens
uit 5 recente humanitaire missies een beter beeld te vormen over waar het kind in een crisis
medische gezien nood aan heeft. Dankzij die informatie kan men een stap dichter komen bij de
‘ideale’ samenstelling van het pediatrische materiaal en van de medicatie in de IEHK. De
volgende onderzoeksvragen helpen daarbij.
Hoeveel pediatrische patiënten werden voor welke diagnose behandeld door een medisch team
tijdens 5 humanitaire missies?
Welke medicatie of ander medisch materiaal is minimaal nodig om al deze kinderen te
behandelen?
Zit deze medicatie of dit medisch materiaal reeds vervat in de IEHK (versie 2017) ?
Het onderwerp van dit eindwerk betreft de steun die de Civiele Bescherming kan bieden aan het crisisbeheer, op het vlak van mobiele coördinatie-infrastructuur en informatie- en communicatiemiddelen. Meer bepaald gaat het om de optimalisering hiervan in het licht van de groeiende uitdagingen en verwachtingen, niet in het minst door ernstige en complexe veiligheidsrisico’s zoals terroristische incidenten.
De studie van de reglementering en literatuur inzake crisisbeheer leert dat continue evoluties in de reglementering en organisatie en de nood aan voorbereiding op en coördinatie van grootschalig, gespecialiseerd en langdurig optreden, het niet gemakkelijker maken voor de actoren. Daarbij vormen dataverzameling en –analyse en overleg sinds lang cruciale factoren voor het welslagen. Actuele technologieën en applicaties bieden meer mogelijkheden, maar riskeren net zo goed nieuwe moeilijkheden te creëren. Een snel gedeeld situatiebeeld is nochtans essentieel om de respons te verzekeren en te stroomlijnen. Denken we weer aan terrorisme, dan zien we dat dit fenomeen eigenschappen en implicaties kent die de zaken nog meer kunnen compliceren.
Kunnen rekenen op de nodige ruimte en technische middelen en expertise om vlot informatie te delen, is dan ook geen onterechte behoefte van de actoren en structuren. De wettelijke opdrachten, alsook haar veranderende organisatie, positie en rol, vragen van de Civiele Bescherming dat ze haar dienstverlening in dit domein aanpast aan de nieuwe verwachtingen.
Elke dag vindt er wel ergens ter wereld een massa-evenement plaats, spontaan of gepland. Deze evenementen kunnen een uitdaging vormen voor de dringende geneeskundige hulpverlening op het evenement zelf, maar ook voor de dringende geneeskundige hulp voor de omliggende gemeenschap. Het doel van de dringende geneeskundige hulpverlening, verantwoordelijk voor het massa-evenement, moet bestaan uit de verzorging van de aanwezigen op het evenement, het beschermen van de dringende geneeskundige zorg aan de bevolking rondom het evenement en de voorbereiding op een massale onvoorspelbare influx van patiënten. De geneeskundige tak die zich expliciet richt op medische zorgen met betrekking tot massa- evenementen heet mass gathering medicine.
Ondanks het feit dat vliegen de veiligste vorm van transport is en er hoge kwaliteits-, en in het bijzonder veiligheidseisen gesteld worden in/aan de ganse luchtvaartsector, gebeuren er regelmatig toch luchtvaartongevallen. Deze ongevallen worden in verhouding tot andere transportongevallen meer uitgesmeerd in de media, wellicht omdat ze zo weinig voorkomen en omdat ze – ook al vallen er gelukkig niet altijd slachtoffers – spectaculairder zijn.
Daarnaast vallen er ook af en toe (ernstige) incidenten te noteren dewelke eveneens aanleiding zouden kunnen geven tot enige multidisciplinaire coördinatie (vb. kaping/gijzeling van een luchtvaartuig).
In de verschillende provincies zijn er BNIP’s opgesteld voor de hulpverlening bij luchtvaartongevallen. Als we deze bekijken, valt het op dat de plannen zich concentreren op luchtvaartongevallen in de onmiddellijke nabijheid van de luchthavens. De vraag rijst meteen waarom dit zich concentreert op de luchthavens en wat er voorzien is voor luchtvaartongevallen op de rest van het grondgebied. Moet er überhaupt hulpverlening voorzien worden in deze gevallen (uiteraard) en hoe moet deze er dan uitzien?
De dichtheid van het wegennet en de intensiteit van het wegvervoer zijn in onze streken de laatste jaren exponentieel toegenomen. Dit heeft tot gevolg dat incidenten op autosnelwegen regelmatig leiden tot partiële of gehele versperring van de rijvakken waardoor files ontstaan waarin de wachttijden beduidend kunnen oplopen. Naast problematieken omwille van het veroorzakende incident (= brongebied) ontstaan er zo ongewild bijkomende problematieken in de diepte (= effectgebied). In warme zomermaanden en op de autosnelwegen waar weinig beschutting mogelijk is, verhoogt het risico op medische problematieken bijkomend omwille van hittegerelateerde aandoeningen. Het aanpakken van deze medische problematieken in deze extreme zomerse files valt binnen het verantwoordelijkheidsgebied van discipline 2 maar kunnen niet alleen door D2 opgelost worden. Een samenwerking met andere hulpdiensten is noodzakelijk om een veilige, vlotte en goede hulpverlening te garanderen.